De componenten
De ECU of het regelapparaat
De ECU bevindt zich achter het linker voetenpaneel. Hij stuurt aan de hand van de gegevens die hij krijgt van de verschillende sensoren de injectie en de ontsteking. Als de ECU een waarde ontvangt die niet aan de verwachtingen voldoet gaat de MIL (Malfunction Indicator lamp) branden, ofwel 'check engine' lamp. Met een OBDII interface en een laptop met de nodige software kan dan de foutcode uitgelezen en de MIL gereset worden. later hierover meer.

De luchtmassameter of LMM en de lucht temperatuursensor
Deze bevinden zich beide net achter het luchtfilterhuis. Met de gegevens van de luchttemperatuursensor en de koelvloeistoftemperatuursensor berekent de ECU de pulsduur van de injectoren voor het starten van de motor. De luchtmassameter geeft informatie over de hoeveelheid lucht die aangezogen wordt tijdens het stationair draaien en het rijden.

De gaskleppositiesensor
De gaskleppositiesensor zit zijdelings gemonteerd op het gasklephuis. Hij geeft de ECU informatie over de stand van de gasklep, maw hoe diep de bestuurder het gaspedaal intrapt. Aan de hand van de informatie die de ECU ontvangt berekent hij de pulsduur van de injectoren. Hoe verder de gasklep open staat, hoe langer de pulsduur, en dus recht evenredig hoe groter de hoeveelheid ingespoten brandstof, zal zijn.

De koelvloeistoftemperatuursensor
Deze zit gemonteerd in de koelvloeistof-uitlaatpoort van de cilinderkop. De temperatuur van de koelvloeistof is nodig om de meeste functies van de motor te controleren.

De klopsensor of anti-pingelsensor
Deze geeft info aan de ECU aan de hand van de frequenties van het trillen van de motor op een bepaald toerental of er een bepaalde cilinder al dan niet pingelt. Pingelen is het te vroeg ontsteken van de brandstof. Te vroeg wil zeggen: nog voordat de bougie een vonk afgeeft. Een ongecontroleerde ontploffing van het brandstofmengsel kan grote schade toebrengen aan de kleppen, de cilinderkop en de zuigers. Met de gekregen info gaat de ECU de voorontsteking aanpassen. Dit kan per cilinder apart. De klopsensor bevindt zich onder het inlaatspruitstuk en is in het blok geschroefd.

De krukassensor of Bovenste Dode Punt (BDP)sensor
De BDP-sensor bevindt zich vlak naast de krukaspoelie en geeft aan de ECU aan wanneer de eerste en de derde cilinder zich op hun bovenste dode punt bevinden. Dit is de belangrijkste informatie die de ECU krijgt, hij kan geen berekeningen maken als hij niet de stand van de zuigers weet.

De zuurstofsensor of lambdasonde
De multipoint heeft 2 lambdasondes, eentje voor en eentje achter de katalysator. De eerste meet de zuurstof in de uitlaat voor de kat en de tweede na de kat. De ECU corrigeert aan de hand van die gegevens de informatie die van de andere sensoren komt om een zo groot mogelijke efficiëntie van de katalysator te garanderen.


Voorbeeld van een kat die aan het dichtslippen is. Deze is ook al gedeeltelijk gescheurd. Er wordt van uit gegaan dat een Kat 160 000 km meegaat.

De snelheidsensor
Deze bevindt zich op de voorkant van de tussenbak, naast de kilometertellerkabel
De nokkensassensor
De nokkenassensor bevindt zich vooraan op de cilinderkop, net onder de radiatorslang. Hij geeft de ECU informatie over de positie van de eerste zuiger. Aan de hand daarvan stuurt de ECU gegevens naar de sequentiële brandstofinspuiting.

De Rough road sensor
Deze sensor dient eigenlijk voor niks. Al wat hij doet is een 'misfire detection' (= even een slechte verbranding, de BDP detecteert dan heel even een niet verwachtte daling in toeren) niet doorgeven aan de ECU wanneer de sensor slechte wegen detecteert. Dat doet hij aan de hand van trillingen. Blijkbaar detecteert de BDP soms een 'misfire' die er geen is als je op slechte weg rijdt. De rough road sensor houdt die informatie dan tegen zodat de MIL niet onnodig zal aangaan

De brandstofpomp
Deze bevindt zich, samen met de vlotter, in de benzinetank
De brandstof drukregelaar
Deze dient om de brandstofdruk (en dus hoeveelheid brandstof) gelijk te houden per injectorpuls. De regelaar is eigenlijk niet veel meer dan een membraam met een veer. Het teveel aan brandstof wordt via de retourleiding terug naar de tank afgevoerd.

De injectoren
Deze staan gemonteerd op de brandstofrail. Elke cilinder heeft één injector. Daarvan komt ook de term 'multipoint'. De mono heeft één centrale injector voor de 4 cilinders. Een injector is eigenlijk niet veel meer dan een klepje dat door de ECU op het gepaste moment geopend en gesloten wordt. De brandstof komt dan via de inlaatklep in de verbrandingsruimte terecht, waar hij door de bougie kan ontstoken worden.
De ECU uitlezen
Dit kan op 2 manieren: met de DST-2, het diagnose-apparaat dat Lada zelf gebruikt of met een OBDII interface. Deze laatste zijn vrij goedkoop verkrijgbaar op het internet. De laatste versie is uitgerust met de ELM327 chip. Zorg er in ieder geval voor dat je interface het ISO9141-2 protocol ondersteunt. Verder heb je ook een laptop nodig en de nodige software. De software is vrij te downloaden op internet. Ik gebruik zelf het programma Scantool, wat erg gebruiksvriendelijk is. Je kan ermee de foutcodes uitlezen en resetten. Ook kan je live alle gegevens uitlezen tijdens een rit. Aan de hand van de foutcodes kan je bepalen wat er mis is. DE MIL in het dashboard zal gaan branden zodra er een foutcode gegenereerd wordt.
De interface plug je aan de ene kant in de diagnosestekker (bevindt zich achter het klepje op het linker voetenpaneel) en de andere kant in een USB-poort van je laptop. Lees de handleiding van je softwareprogramma om verder te gaan, maar meestal is het inpluggen, contact aanzetten en programma opstarten.
voorbeeld van een OBDII interface:

Schema's
het bedradingsschema van de 21214 multipoint Euro III:

de pinbezetting van de ECU 21214-1411020 Euro III:

de ECU componenten:

Beschrijving van de pinbezetting van de ECU 21214-1411020 Euro III


wordt vervolgd